NAVIGO-museum © www.lukasweb.be
NAVIGO-museum © www.lukasweb.be

Dit scheepsmodel van een haringbuis werd in 1985 gemaakt door Gaston Desnerck, de eerste conservator van het Nationaal Visserijmuseum. De haringbuis is voorzien van drie masten en is opgetuigd met vier zeilen. Normaal is dit scheepsmodel een vaste waarde in ons NAVIGO-museum, maar sinds mei 2016 pronkt het stuk in de expo ‘Antwerpen à la carte’ in het Museum aan de Stroom (MAS). Nog tot mei 2020 helpt deze haringbuis daar het verhaal te schetsen van de intieme band tussen voedsel en de stad Antwerpen.

Een nieuw scheepstype, een nieuwe wind

Het scheepstype van de haringbuis werd in de vroege 15e eeuw geïntroduceerd, in het zog van de ontdekking van het ‘haringkaken’: het verwijderen van ingewanden en kieuwen, met een langere houdbaarheid tot gevolg. De haringbuis was met haar breed werkdek speciaal afgestemd op het kaken, zouten en in tonnen verpakken van de vis aan boord, en met haar grotere scheepsruimte ook berekend op langere reizen en grotere ladingen. Waar voorheen vooral gevist werd op verse vis in de Zuidelijke Noordzee, het Kanaal en Engelse wateren, konden Vlaamse vissers met dit scheepstype eindelijk verdere oorden opzoeken. De haringbuizen werkten daarbij samen met zogenaamde ventjagers, kleinere transportschepen die de vaten gepekelde haring van verre visgronden tussentijds snel naar de afzetmarkten vervoerden. De opkomst van deze gekielde haringbuizen ging trouwens ook hand in hand met de ontwikkeling van de havens aan onze Vlaamse kust. Duinkerke, Nieuwpoort en Oostende waren geschikter voor deze ‘visserij ten zoute’. Blankenberge en Heist bleven anderzijds haven-loos. Hun platbodems, die rechtstreeks op het strand aanlandden, bleven zich dan ook meer concentreren op de kustvisserij en de vers te verhandelen vis. De Vlaamse haringvisserij kende een grote bloei in de vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw. De exacte omvang van de Vlaamse vissersvloot is onbekend, maar volgens schattingen uit 1470 noteerde men in Vlaanderen 125 haringbuizen. Samen met de sloepen, schuiten en pinken die toen actief waren in de kleine (verse) visserij, komen we zo aan ongeveer 300 actieve vissersvaartuigen tijdens deze hoogdagen.

Ets van Gerrit Groenewegen van een haringbuis die zijn vangst binnenhaalt, met op de achtergrond een ventjager, late achttiende eeuw (Bibliotheekcollectie NAVIGO-Nationaal Visserijmuseum).
Ets van Gerrit Groenewegen van een haringbuis die zijn vangst binnenhaalt, met op de achtergrond een ventjager, late achttiende eeuw (Bibliotheekcollectie NAVIGO-Nationaal Visserijmuseum).

Startschot op Sint-Jansdag

Traditioneel startte het vangstseizoen van volle haring[i] voor de Vlaamse vissers op Sint-Jansdag (24 juni). De campagne werd geografisch gespreid over drie regio’s. Tussen eind juni en 24 augustus, Bartolomeusdag, was de vloot actief in het Skagerrak – tussen Noorwegen, Denemarken en de westkust van Zweden – en van de Doggersbank tot de Schotse kust. Vervolgens schuimden men de Schotse en Engelse oostkust af zuidwaarts tot en met de Vlaamse banken. Het seizoen eindigde rond 1 november in de zuidelijke Noordzee en de Straat van Dover wanneer de haringscholen naar het Kanaal trokken. In de winterperiode (november-december tot maart) kon enkel nog jacht gemaakt worden op ijle haring[ii], die zich in dichte concentraties ophield bij de Vlaamse banken. De vis werd in deze maanden in de buurt van de kust gevangen en elke dag vers aangevoerd in de nabijgelegen havens. De haring werd trouwens gevangen met de vleet. De vleten waren lange, aanééngeschakelde fijnmazige drijfnetten die rechtop in het water werden opgehangen aan drijvers. De haring bleef er met de kieuwen in haken en kwam, bij het inhalen van de vleet, zo vers mogelijk aan boord. Ondermaatse vis kon door de mazen in het net ontsnappen.

[1] Haring die met hom (sperma van de mannelijke vis) of kuit (de rijpe eitjes in de eierstokken) is gevuld, normaal gezien tijdens de paaiperiode. De ‘volle’ haringvisserij situeerde zich tussen juli en november.

[2] Haring na de paaiperiode, zonder hom of kuit. Deze haring was leeg en daardoor niet meer vet (in tegenstelling tot volle haring).